Overige info -
Overige afwijkingen
OGEN EN ZIEN
Buiten de normale refractie-afwijkingen is er ook nog een groep afwijkingen die in meer of mindere mate beperkingen kunnen geven aan het zien. Over het algemeen zijn dit geen ziektes, maar min of meer aangeboren afwijkingen of veranderingen ten gevolge van het ouder worden.
LUI OOG
Amblyopie, ook wel een ‘lui oog’ genoemd, is geen afwijking van het oog zelf. Het oog op zichzelf kan hierbij prima functioneren, maar de informatie die het oog doorstuurd naar ‘achteren’ wordt niet goed door de hersenen verwerkt. Meestal is dit het gevolg van een groot sterkteverschil tussen de ogen of scheelzien op jonge leeftijd. Hierdoor ontvangen de hersenen dubbelbeelden waarna een van deze beelden door de hersenen genegeerd wordt en het zien voor dat oog dus niet goed tot ontwikkeling komt, vooral het centrale, gedetailleerde zien.
Door middel van ‘afplakken’ van het goede oog en indien nodig ook correctie van een sterkte- of standafwijking kan zo’n amblyoop oog weer ‘geactiveerd’ worden. Dit moet over het algemeen dan wel voor het achtste levensjaar geschieden.
SCHEELZIEN
Scheelzien of strabisme is een afwijking waarbij er een verschil is tussen de richting waarin de twee ogen kijken. Een van deze twee ogen kan dan bijvoorbeeld naar buiten (exo-) of naar binnen (eso-) gericht staan of hoger (hyper-) of lager (hypo-).
Is deze afwijking duidelijk zichtbaar dan spreekt met van een tropie (dus exotropie e.d.). Het effect hiervan is dat de twee afzonderlijke beelden van de ogen dan niet meer samenvallen, maar dus dubbelbeelden veroorzaken. Is dit op zeer jonge leeftijd het geval, dan kan er dus een amblyoop of lui-oog oog ontstaan.
Bij een niet te grote afwijking kunnen de oogspieren dit verschil compenseren. Men spreekt dan van een forie (dus esoforie e.d.). Soms kan deze compensatie erg veel moeite kosten en klachten geven in de vorm van hoofdpijn, vermoeide ogen en soms dubbelzien.
Over het algemeen is deze afwijking aangeboren, maar kan het heel lang sluimerend en zonder klachten blijven. Op latere leeftijd kan deze ‘compensatie’ dan ineens losgelaten worden waarbij dan wel klachten ontstaan. Deze afwijking is te corrigeren met prismatische brilleglazen. In uitzondelijke situaties, en meestal op jonge leeftijd, kan een chirurgische ingreep nodig zijn, waarbij een van de oogspieren verplaatst wordt.
FIXATIE DISPARATIE
Waar men bij scheelzien of strabisme praat over wat grotere prismatische afwijkingen, praat men bij fixatie disparatie over erg kleine prismatische afwijkingen die toch behoorlijke klachten kunnen geven.
Om goed binoculair te zien (het kijken met 2 ogen) moeten beide ogen exact naar hetzelfde punt kijken. Als dit op de juiste manier gebeurd is er duidelijk diepte-zien (stereopsis) aanwezig. Wanneer dit niet helemaal goed gebeurd kunnen de hersenen de beelden van de 2 ogen niet goed tot een geheel laten versmelten. Er is wel stereopsis aanwezig, maar het beeld is onrustig. In dit geval spreken we van fixatie disparatie.
De moeite die de ogen en de hersenen bij fixatie disparatie moeten leveren kunnen resulteren in onder andere de volgende klachten:
- hoofdpijn
- branderige ogen
- nekklachten
- dansende letters bij het lezen
- slechte oog-handcoordinatie
- slordig handschrift
- lichgevoeligheid
- moeilijkheden met afstand inschatten
- algemene vermoeidheid verschijnselen
De grootte van de fixatie disparatie wordt gemeten met de MKH pola-testmethode. Het brilrecept dat daaruit volgt, zal een combinatie zijn van de normale correctie (die ook nul kan zijn) en een prismatische correctie.
Bovenstaand plaatje geeft een indruk van hoe een patiënt met fixatie disparatie teksten kan ervaren. Het is zeer aannemelijk om te veronderstellen dat een FD-patiënt tijdens een dyslexie-onderzoek vaak als dyslectisch zal worden beschouwd, terwijl dit niet het geval is en de visuele afwijking goed te corrigeren is met een prisma-bril.
Kijk voor het onderzoek naar fixatie disparatie bij Optometrisch onderzoek. Meer informatie is ook te vinden bij Functionele Oogzorg.
KLEURENBLINDHEID
De kegeltjes in het netvlies zijn gevoelig voor kleur. Er zijn kegeltjes voor rood, groen en blauw. Wanneer één van deze soorten niet of niet goed is aangelegd, spreekt men van gestoord kleurenzien. De kleuren worden dan anders waargenomen dan bij iemand met normaal kleurenzien. Kleurenblindheid is een afwijking die bij 8 % van de mannen en maar bij 0.4 % van de vrouwen voorkomt. De meest voorkomende vorm is die waarbij rood met groen verward wordt. Volledige kleurenblindheid, dus alleen maar in grijstinten zien, komt maar zelden voor (3 op de 100.000).
Aan kleurenblindheid is niets te doen. Bij sommige beroepen kan dit dan ook tot problemen leiden. Denk bijvoorbeeld aan verfmengen en bij de controle van gekleurde producten zoals textiel, voedsel en keramiek. Het spreekt vanzelf dat een kleurenblinde ongeschikt is voor dergelijke beroepen. Ook de elektronicus en de elektricien die te maken krijgen met kleurcodering van bedrading en elektrische componenten zullen problemen ondervinden. Bij de beroepskeuze zal een kleurenblinde zich daarom altijd goed moeten laten informeren over eventuele eisen die gesteld worden aan het kleurenzien. Ook als die eisen er niet zijn (maar wel voor de hand zouden liggen, zoals voor modeontwerpers en interieurarchitecten), is het aan te raden om tenminste de mate van kleurenblindheid te laten testen.
In bovenstaande 2 testen zouden bij het normale kleuren zien de getallen 6 en 74 zichtbaar moeten zijn. Wel is dit erg afhankelijk van de kwaliteit van uw beeldscherm.
Veel informatie over kleuren zien en kleurenblindheid is ook te vinden op de websites Kleurenblindheid.nl .
VLIEGJES
‘Vliegjes’ zien, Mouches Volantes, floaters. Allemaal benamingen voor het zien van kleine, grijze vlekjes, die in meer of mindere mate met het oog meebewegen. Deze afwijking ontstaat doordat er in het glasachtig lichaam in het oog als gevolge van leeftijdstoename wat veranderingen kunnen optreden. Deze vulling van het oog is een wat gelei-achtige, heldere stof, waarin wat structuren aanwezig zijn. De vezels waaruit deze structuren zijn opgebouwd, kunnen met het ouder worden hun helderheid verliezen en het geheel kan wat gaan krimpen. Bij het kijken naar een heldere achtergrond (witte tafel, heldere lucht) of bij een bepaalde lichtinval, kunnen deze vezels dan schaduwen op het netvlies achterlaten, die dan als ‘vliegjes’ worden waargenomen. Op zich is er aan deze afwijking niets te doen. Het beste is er niet teveel op te letten. Mochten er echter plotseling veel meer tevoorschijn komen, al of niet samen met lichtflitsen, dan is een controle door de oogarts / optometrist op korte termijn noodzakelijk (zie ook netvliesloslating).
Over het algemeen zijn dit geen ziektes, maar min of meer aangeboren afwijkingen of veranderingen ten gevolge van het ouder worden